BEATFM

M

Mac Band
De broers McCampbell uit Dallas richtten eind jaren ’80 in Los Angeles The Mac Band op. Ze hadden meteen succes met hun gelijknamige debuutalbum in 1988 dat werd geproduceerd door L.A. and Babyface. De single “Roses Are Red” van dat album was een wereldwijde R&B nummer 1 hit. Daarna brachten ze nog een paar albums uit, echter zonder veel resultaat. Dit leidde ertoe dat de band in 1992 uit elkaar ging.

Ralph MacDonald
Ralph MacDonald werd geboren in 1944 in Harlem, New York. In zijn vader’s band leerde hij conga’s spelen en later ook steeldrums. Hij speelde een tijdje in Harry Belafonte's band en schreef voor hem onder andere het nummer “Calypso Carnival”, voordat hij met Roberta Flack ging werken. Voor Roberta schreef hij het nummer “Where Is The Love”, een duet met Donny Hathaway. Ook deed hij percussie op Roberta Flack’s wereldhit “Killing Me Softly”. In 1976 gaat hij solo en brengt zijn eerste album “Sound Of A Drum” uit, waarop ook de hit “Calypso Breakdown” staat die gebruikt werd voor de film Saturday Night Fever. In 1977 volgt “The Path” waarop ook Grover Washington te horen was. Zijn zangdebuut maakt Ralph op de single “Discolypso”, dat terug te vinden is op zijn derde album “Counterpoint” (1978). Daarna concentreert Ralph MacDonald zich op schrijven en produceren en werkt in die hoedanigheid met Bobbi Humphrey en Yoko Ono. In 1984 gaat hij zelf weer muziek uitbrengen, waarbij hij nog een clubhit scoort met “You Need More Calypso” (1985).

Madonna
Madonna Louise Veronica Ciccone werd in 1958 geboren in Bay City, Michigan en wilde in eerste instantie danseres worden en geen zangeres. Deze ambitie leidde haar naar New York waar ze rond 1978 danslessen volgde. In 1979 werd ze door de Patrick Hernandez naar Frankrijk gehaald om met hem te toeren ter promotie van zijn discohit "Born To Be Alive". Toen ze eenmaal gewerkt had als danseres en achtergrondzangeres besloot zij dat zij geen bijrol maar een hoofdrol wilde spelen. Ze deed ondertussen mee in de low-budget film A Certain Sacrfice en werkte ook mee aan de videoclip voor Konk’s single "Your Life". Ze treedt toe tot de groep Breakfast Club en in 1982 maakt ze samen met DJ's Mark Kamins en John "Jellybean" Benitez haar eerst 12 inch single "Everybody", die maar weinig doet. De opvolger daarvan, "Burning Up"/"Physical Attraction", doet het aanmerkelijk beter en leidt tevens tot haar debuutalbum “Madonna” (1983) die een groot succes wordt met maar liefst zes hitsingles, waaronder ook “Holiday” en “Borderline”. Een jaar later volgt het album "Like A Virgin" (1984), waarvan onder andere de gelijknamige single en "Material Girl" enorme hits worden. In 1985 speelt Madonna een kleine rol in de film Vision Quest waarvoor ze ook de single "Crazy for You" opneemt. Daarna speelt ze een hoofdrol in de film Desperately Seeking Susan waarvoor ze het nummer "Into The Groove" opneemt. Deze wordt als dubbele a-kant met de track "Angel" uitgebracht en leveren Madonna haar eerste Engelse nummer 1 hit op. Madonna krijgt datzelfde jaar wereldwijde bekendheid door haar medewerking aan Live Aid. In 1986 verschijnt het album "True Blue" met wederom diverse hits  In 1987 speelt Madonna weer mee in een film (Who's That Girl?) en verzorgt daarvoor ook de titeltrack die wederom een enorme hit wordt. Het volgende Madonna album is "Like A Prayer" (1989). Hits daarvan zijn het gelijknamige nummer en "Express Yourself". Datzelfde jaar verschijnt ook het remix-album “You Can Dance” en een jaar later scoort ze hits met de singles "Vogue"en "Justify My Love". De laatste staat als nieuw nummer op haar “Immaculate Collection” album naast "Rescue Me". Meer filmrollen volgen (waaronder in de films A League Of Their Own  en Evita) en in 1992 brengt Madonna ook weer een succesvol album uit, getiteld "Erotica" (1992) dat geproduceerd wordt door Shep Pettibone. Een grote hit heeft de zangeres daarna met de single "Take A Bow" (1994), die ze samen met Babyface schrijft en waarop hij ook de achtergrondvocalen verzorgt. Datzelfde jaar brengt Madonna haar inmiddels zesde studio album “Bedtime Stories” uit dat geproduceerd wordt door Nellee Hooper en Dallas Austin en die haar een Grammy nominatie oplevert. "Ray of Light" (1998) is het volgende album dat weer opgevolgd wordt door “Music” (2001). In 2002 doet ze het thema voor de James Bond film Die Another Day en twee jaar daarna brengt ze het album “American Life” uit. Later dat jaar doet ze ook een duet met Britney Spears getiteld "Me Against The Music" en recentelijk verscheen het album “Confessions On A Dance Floor” (2005).

Mai Tai
In 1983 ontstaat het trio Mai Tai als zangeres Jetty Weels door producer Jochem Fluitsma gevraagd wordt het nummer “Keep On Dancin'” in te zingen. Omdat het geluid wat dunnetjes klinkt zoekt Weels versterking bij haar twee Antilliaanse vriendinnen: Mildred Douglas en Carolien de Windt. Jetty Weels zong daarvoor onder andere bij American Gypsy, Carolien de Windt bij Fruitcake en Precious Wilson en Mildred Douglas bij Hans Dulfer, Fruitcake en Daniel Sahuleka. De debuutsingle “Keep On Dancin'” doet weinig, maar de opvolger daarvan “What Goes On” (1984) wordt een behoorlijke hit. Daarna volgt “Body And Soul” en een jaar later de ballad “Am I Losing You Forever”, die allemaal terug te vinden zijn op het door Jochem Fluitsma en Eric van Tijn.geproduceerde debuutalbum “Mai Tai” (1984). Het nummer “History” van datzelfde album wordt een grote internationale hit. Tijdens de opnames van dat album komen de dames Frank Boeijen in de studio tegen die ze vraagt achtergrondvocalen te verzorgen op zijn hit “Kronenburg Park”. Het tweede Mai Tai album "1 Touch 2 Much" (1986) levert de hits “Female Intuition” en “Turn Your Love Around” op en het derde album “Cool Is The Rule” (1987) de bescheiden hit “Bet That's What You Say”. In 1989 gaat Mildred Douglas solo en wordt vervangen door Karin Nagie en na verloop van tijd wordt ook Jetty Weels vervangen. Het mag echter niet baten want de groep brengt daarna geen hits meer voort en wordt opgeheven. In 1994 komt de groep weer bij elkaar en een jaar later wordt “History” in Engeland opnieuw een dancehit. Hun meest recente wapenfeit dateert uit 2006 als ze een cover van het oude Pointer Sisters nummer “Automatic” uitbrengen.

Mantronix
Mantronik werd in 1965 als Kurtis Khaleel geboren in Jamaica. Hij verhuisde op jonge leeftijd naar Canada en vestigde zich eind jaren ’70 in New York. Daar begon hij zijn muziekcarrière als DJ in een platenzaak. Rond die tijd ging hij ook samenwerken met MC Tee en begon met hem het duo Mantronix. Hun eerste single “Fresh Is The Word” werd al snel gevolgd door de hits “Ladies”, “Basslines” en “Scream”. Tegelijkertijd produceerde Kurtis voor andere artiesten wat eind jaren ’80 onder andere diverse hits voor Joyce Sims opleverde en een megahit voor Ruth Joy (met “Don’t Push It”). In 1987 brengt Mantronix het album “In Full Effect” uit, waarna MC Tee het duo vaarwel zegt en LL Cool J's neef Bryce Luva en Matronik’s neef DJ Dee bij de groep komen. Zangeres Wondress zorgt ervoor dat de groep daarna met het nummer “Got To Have Your Love” internationaal doorbreekt. Een andere hit van de groep is “Flower Child”. In 1991 wordt de groep opgeheven en daarna beperkt Kurtis Mantronik zijn werkzaamheden tot productiewerk.

Teena Marie
Teena Marie werd in 1957 als Mary Christine Brockert geboren in Santa Monica, Californië. Op 8-jarige leeftijd speelt ze een kleine rol in een aflevering van de TV serie The Beverly Hillbillies. De jaren daarna doet ze diverse TV commercials en treedt op tijdens feesten en partijen. In 1975 tekent ze bij Motown, maar het duurt tot 1978 voordat ze enig succes krijgt. Rick James ziet in dat jaar af van het produceren voor Diana Ross om te kunnen werken met Teena. James is, net als zo’n beetje de rest van de wereld, verbaast dat een blank meisje kan klinken als een zwarte soul zangeres en werkt met haar aan haar debuutalbum "Wild And Peaceful" (1979). Achteraf blijkt ze in het geheim ook een romance met Rick James te hebben gehad. Daarna volgt het album "Lady T" met daarop de hit "Behind The Groove". Haar derde album is "Irons In The Fire" (1980), waarvoor Marie alles zelf schrijft en produceert, en levert de single “I Need Your Lovin'" op. Daarna volgen nog diverse albums maar ze krijgt daarna vooral bekendheid door haar proces tegen Motown in 1982 inzake onbetaalde royalty’s. De rechtszaak kost Marie bijna 1 miljoen dollar en zorgt ervoor dat Motown wordt veroordeeld voor een oneerlijk contract afgesloten met een minderjarige. Door deze rechtszaak wordt de "Teena Marie" wet aangenomen in Amerika die de rechten van artiesten beschermt. In Amerika scoort ze daarna nog diverse hits, maar haar succes daarbuiten blijft beperkt tot de clubhit "Lovergirl" van het album "Starchild" (1984) en de ballad "Ooo La La La" (die in Amerika zelfs nummer 1 wordt) van het album "Naked To The World" (1987).

Bob Marley & The Wailers
Robert Nesta Marley werd in Jamaica geboren en verdiende als tiener geld met zingen op straat. In 1962, het jaar dat Jamaica onafhankelijk werd, nam Bob Marley zijn eerste solosingle “Judge Not” op, overigens zonder veel succes. Hij richt samen met Bunny Livingston en Peter Tosh de groep de Wailing Rudeboys op, die later verder gaat onder de naam The Wailers. Hun eerste opname “Simmer Down” (1964) is een redelijk succes en vanaf dat moment zijn The Wailers een begrip in Jamaica. In 1966 trouwt Bob Marley met Rita Anderson en in 1972 ontmoeten ze tijdens een verblijf in Londen Chris Blackwell, eigenaar van Island Records. Hij contracteert de groep en ze nemen het album “Catch A Fire” op dat niet zoveel doet. Een jaar later verlaten Peter Tosh en Bunny Livingston de groep voor een solocarriëre. Vanaf dat moment komen zangeressen Rita Marley, Marcia Griffiths en Judy Mowatt (samen ook wel bekend als de I-Threes) de band versterken en wordt het album “Natty Dread” opgenomen, met daarop de internationale hitsingle “No Woman, No Cry”. Door zijn hits en internationale tours bezorgt Bob Marley de reggae-muziek internationale roem en in 1976 worden Bob Marley & The Wailers door Rolling Stone Magazine zelfs uitgeroepen tot band van het jaar. Datzelfde jaar wordt er een aanslag gepleegd op bob Marley en zijn familie, waarbij hij neergeschoten wordt, waarna hij tijdelijk naar Engeland verhuist. Daar neemt hij diverse albums op met als hitsingles “Waiting In Vain”, “Jammin’” (beiden 1977), “Stir It Up” (1979) en “Could You Be Loved” (1980). Een jaar later krijgt Bob Marley huidkanker waardoor hij uiteindelijk in 1981 overlijdt. Posthuum scoort hij nog hits met “Buffalo Soldier” (1983), “One Love/People Get Ready” (1984) en Iron Lion Zion (1992) en een aantal remixen van oude nummers.

Vaughan Mason
De New Yorkse Vaughan Mason werd vooral bekend door de succesvolle disco/funk single "Bounce, Rock, Skate, Roll" (1980) waarvoor de credits naar de groep Vaughan Mason & Crew gingen. De song deed het goed en was tevens de titel van het enige album dat de groep uitbracht. Twee aanmerkelijk minder succesvolle singles, "Roller Skate" en "Jammin' Big Guitar" volgden. Daarna ging Vaughan samenwerken met Butch Dayo die de clubhits "You Can Do It" en "Party On The Corner" opleverden.

Maze & Frankie Beverly
Maze was een project van de Frankie Beverly, die verantwoordelijk was voor het schrijven van de nummers, produceren en arrangeren en daarnaast ook zanger, toetsenist en gitarist was. De groep begon in 1970 als Raw Soul en brak door nadat ze met Marvin Gaye gingen toeren. In 1976 veranderden ze hun naam in Maze in 1976 en kregen onder die naam datzelfde jaar een platencontract. Hun debuutalbum “Maze Featuring Frankie Beverly” (1977) leverde de band meteen diverse hitsingles en uiteindelijk ook een gouden plaat op. Diverse behoorlijk succesvolle albums volgen, inclusief “Joy and Pain” (1980) waarvan de gelijknamige single pas in 1989 in met name Engeland een hit wordt. 1985 brengt de groep succes met het album “Can't Stop The Love” waarop de eerste Amerikaanse R&B nummer één hit "Back In Stride" terug te vinden is en in 1989 levert het album “Silky Soul” opnieuw een hit op met de titeltrack. Ook daarna brengt de groep met wisselend succes nieuwe platen uit en zijn ze tot op de dag van vandaag live te zien.

Van McCoy
In 1940 geboren als Van Allen Clinton McCoy in Washington, D.C. begon Van McCoy als kind te zingen in het kerkkoor. Op 12-jarige leeftijd schreef hij al zijn eigen nummers en verzorgde optredens met zijn broer Norman. De gebroeders McCoy gingen daarna samenwerken met hun schoolvrienden Freddy Smith en Paul Comedy als de doo-wop groep the Starlighters. In 1956 leidde dat tot hun door Van geschreven debuutsingle "The Birdland". In 1959 brengt Van McCoy op zijn eigen platenlabel zijn debuut solosingle "Hey Mr. DJ" uit. Daarnaast schrijft hij muziek voor andere artiesten, waaronder Jackie Wilson's "I Get the Sweetest Feeling," Gladys Knight & the Pips' "Giving Up" en Barbara Lewis' "Baby, I'm Yours". In de jaren ’60 brengt hij zelf nog een album uit en begin jaren ’70 werkt hij onder andere met David Ruffin en the Stylistics. Na nog een solo-album verschijnt in 1975 het album “Disco Baby” met daarop de onverwachte wereldhit "The Hustle", die hem een Grammy Award oplevert. Daarna volgen onder andere nog de albums “The Disco Kid” (1975), The Real McCoy (1976) en “Lonely Dancer (1979), maar die kunnen het succes van "The Hustle" niet benaderen. In 1979 overlijdt Van McCoy op 39-jarige leeftijd aan een hartaanval.

George & Gwen McCrae
George McCrae werd geboren in 1944 in West Palm Beach, Florida en Gwen Mosley in 1943 in Pensacola, Florida. Beiden begonnen in hun kinderjaren met zingen in het kerkkoor en traden in hun jonge jaren op met diverse groepen. Rond 1963 ontmoetten de twee elkaar. George zat toen bij de band The Jivin' Jets en vroeg Gwen om mee te komen zingen waarmee ook haar muziekcarrière geboren was. Al snel gingen de twee als duo verder en in 1969 wordt hun debuutsingle "Three Hearts In A Tangle" uitgebracht. Het wordt alleen een plaatselijke hit, net als daaropvolgende singles. In 1974 heeft George zijn (solo) wereldhit met het nummer "Rock Your Baby", in één uur geschreven en opgenomen door Harry Wayne Casey (K.C.) and Richard Finch van KC And The Sunshine Band. Een jaar later, na diverse singles uitgebracht te hebben, scoort ook Gwen haar eerste eigen R&B nummer 1 in Amerika met de voor een Grammy Award genomineerde single "Rockin' Chair" van haar album met dezelfde naam. In 1976 gaat het paar uit elkaar maar beiden blijven muziek maken. George maakt een aantal albums met vooral clubsucces. Gwen’s eerstvolgende noemenswaardige hit volgt in 1981 als "Funky Sensation" een enorme clubhit wordt. Twee albums en diverse singles volgen, waaronder nog de hit "Keep The Fire Burning" maar daarna blijft ondanks nog een aantal platen verder succes uit. In 1984 maakt George een comeback met zijn album "One Step Closer". De gelijknamige single bereikt de nummer 1 positie in de hitlijst van Canada en doet het verder goed in Engeland en Nederland. Een remake van zijn oude hit "Rock Your Baby" in 1987 wordt weer een Europese hit en ook zijn albums "With All My Heart" (1991) en "Do Something" (1994) met bijbehorende singles doen het redelijk goed in Europa. George is nog steeds actief en leeft tegenwoordig afwisselend in Aruba, Nederland en West Palm Beach, Florida.

Michael McDonald
Michael McDonald werd geboren in St. Louis, Missouri en groeide daar ook op. In de vroege jaren ’70 kreeg hij zijn eerste bekendheid als groepslid van Steely Dan. Zijn toetreden in 1977 tot de the Doobie Brothers leidt tot een meer soulgeoriënteerd geluid voor die groep. Michael McDonald schrijft en zingt voor de Doobie Brothers hits als “Takin It To The Streets”, “You Belong To Me” en “What A Fool Believes”, die ze zelfs op soulradiostations airplay oplevert. In 1981 wordt de groep echter ontbonden en gaat McDonald solo. Na een goede start met “If That’s What It Takes” (1982) en de hit “I Keep Forgettin’” gaat de rem op zijn solocarrière met slechts 3 redelijk succesvolle albums en een enkele hit (“Sweet Freedom”) in 15 jaar. Wel levert hij veel bijdragen aan projecten van andere artiesten in de vorm van duetten, achtergrondvocalen en schrijfwerk. Met name zijn duetten met James Ingram (“Yah Mo Be There”, 1983) en Patti LaBelle (“On My Own”, 1986) en samenwerkingen met Toto, Kenny Loggins en Christopher Cross doen het buitengewoon goed en maken hem tot de belangrijkste blue-eyed soulzanger. Eind jaren ’90 verhuist hij van Californië naar Nashville, waar hij het album “Blue Obsession” en een kerstalbum maakt. In 2002 gaat Michael McDonald werken aan een Motown-tribute album hetgeen uiteindelijk leidt tot twee succesvolle albums met Motown classics.

McFadden & Whitehead
McFadden & Whitehead was een Amerikaanse duo dat samen muziek schreef, produceerde en zelf opnam. Ze werden  ontdekt door Otis Redding en toerden eind jaren ’60 met hem door Amerika. Naast hun eigen wereldhit "Ain't No Stoppin' Us Now" (1979) schreven en produceerden ze in de jaren ’70 voor  andere artiesten, met name voor artiesten van Philly International Records. Hun eerste succes hadden ze met het schrijven van het nummer "Back Stabbers" dat in 1972 een hit werd voor de O'Jays. Ook waren ze verantwoordelijk voor de hit "Bad Luck" en produceerden ze onder andere voor Melba Moore, Freddie Jackson, Gloria Gaynor, Teddy Pendergrass, Harold Melvin & The Blue Notes, Gladys Knight, The Jackson 5, James Brown, Stevie Wonder en Lou Rawls. In 1977 besloten McFadden & Whitehead samen een muziekact te vormen waarna ze in 1979 met "Ain't No Stoppin Us Now" ook zelf een wereldwijde hit scoorden. In 2004 werd John Whitehead vermoord bij een geval van persoonsverwisseling en in 2006 overleed Gene McFadden aan longkanker.

Bob McGilpin
Bob McGilpin's eerste plaat was "Superstar" (1978). De titeltrack van dat album werd uitgebracht op 12 inch en werd een behoorlijke clubhit in Amerika. De opvolger van het album “Superstar” was "Get Up" (1979) met de 12 inch "Sexy Thing" en de minstens zo populaire b-kant "Get Loose". In 1980 brengt hij zijn laatste album "Bob McGilpin" uit, maar die levert maar weinig resultaat op.

Malcolm McLaren
Malcolm McLaren begon begin jaren ’70 als kledingontwerper en opende in London een bekende kledingzaak. Hij verhuisde al snel naar New York waar hij zijn ontwerpwerkzaamheden voortzette. Daar werd hij ook manager van de groep New York Dolls. Halverwege de jaren ’70 ontmoette hij Johnny "Rotten" Lydon van de punkgroep The Sex Pistols waarvan hij vervolgens ook manager werd. Eind jaren ’70 werd hij manager van de groep Adam & The Ants en zette de groep Bow Wow Wow op. Begin jaren ’80 werd Malcolm McLaren zelf artiest en scoorde hits met "Buffalo Gals", de eerste plaat waarop nadrukklijk “gescratched” werd, "Double Dutch" (beiden 1983) en "Madame Butterfly" (1984). Latere hits zijn nog "Waltz Darling", "Something's Jumpin' In Your Shirt" (beiden 1989) en “Operaa House" (1990). Malcolm McLaren overlijdt in 2010 op 64-jarige leeftijd.

Penny McLean
Zie Silver Convention & Penny McLean.

Harold Melvin & The Blue Notes & Teddy Pendergrass
Theodore Pendergrass werd geboren in 1950 in Philadelphia en leerde zingen in the kerkkoor. Na wat omzwervingen werd hij drummer bij de plaatselijke band The Cadillacs, die in 1969 gevraagd werden om de begeleidingsband te worden van Harold Melvin & The Blue Notes. In 1971 gaat hij de vocalen van deze groep voor zijn rekening nemen waarna ze in 1972 hun debuutalbum "Harold Melvin & The Blue Notes" uitbrengen. De single "If You Don't Know Me By Now" van dit album wordt een megahit. Daarna volgt het album "Black & Blue" (1973) met daarop de hits "Satisfaction Guaranteed (Or Take Your Love Back)" en "The Love I Lost" en in 1975 verschijnt het album "To Be True" met daarop onder andere de single "Bad Luck". Op dat album debuteert ook zangeres Sharon Paige. In datzelfde jaar brengt de groep ook nog het album "Wake Up Everybody" uit wat tevens het laatste album met Theodore Pendergrass als zanger is. Sharon Paige zingt op dat album het nummer "Don't Leave Me This Way" dat later een enorme hit wordt in de versie van Thelma Houston. In 1976 verlaat Pendergrass de band en begint een succesvolle solocarrière. Harold Melvin & The Blue Notes gaan door met het maken van albums met als noemenswaardige hits nog "Reaching For The World" (1977), “Today's Your Lucky Day” en “Don’t Give Me Up” (beiden 1982), waarvan de laatste twee het vooral in Engeland goed doen. Teddy Pendergrass brengt zijn eerste solo-album "Teddy Pendergrass" uit in 1977 die hem meteen een Amerikaanse platina plaat oplevert. Diverse albums volgen daarna met verscheidene Grammy nominaties. Het album "TP" (1980) levert de hitsingles "Turn Off The Lights" en "Love TKO" op. In 1982 is de zanger betrokken bij een auto-ongeluk waardoor hij gedeeltelijk verlamd raakt en in een rolstoel terechtkomt. Dit belet hem echter niet om in 1983 zijn negende solo-album "Love Language" uit te brengen en met platen uitbrengen door te gaan tot in het nieuwe millennium.

Mezzoforte
Mezzoforte werd in 1977 opgericht door vier jongens uit IJsland van tussen de 15 en 17 jaar oud met behoorlijk onuitspreekbare namen: Eyþór Gunnarsson, Friðrik Karlsson, Jóhann Ásmundsson en Gunnlaugur Briem. Ze begonnen met het naspelen van nummers van artiesten als Weather Report, Al Di Meola, Chick Corea, Earth Wind & Fire en George Duke. Als ze een platencontract krijgen gaat de groep haar eigen materiaal schrijven dat gekenmerkt wordt door melodieuze harmonieën en funky ritmes met onvoorspelbare tempowisselingen, ook wel aangeduid als fusion. Hun eerste album is “Mezzoforte” (1979) en naast in Mezzoforte spelen de bandleden ook mee met andere dance- en jazzbands. Voor hun derde album gaat Mezzoforte naar Engeland om daar in 1981 een meer internationaal toegankelijk album op te nemen dat echter toch weer alleen in IJsland wordt uitgebracht. Een jaar later wordt het nummer “Dreamland” uitgebracht dat het aardig doet in de Engelse clubs. Van het vierde album “Surprise Surprise” (1982) wordt tot ieders verassing in 1983 het nummer “Garden Party” een behoorlijke internationale hit, waarna ze door Europa en Japan gaan toeren. Daarna volgt de hit “Rockall” van het album “Observations” (1983), waarna de band ook vocalen aan hun muziek gaat toevoegen. Dat leidt in 1985 tot het album “No Limits”, waarop onder andere ook zanger Noel McCalla te horen is en die een bescheiden clubhit oplevert met “This Is The Night.” Daarna gaat de band zich meer richten op Amerika, maar dat leidt niet echt tot een doorbraak aan de andere kant van de oceaan. Mezzoforte blijft tot op de dag van vandaag echter toeren en platen maken.

MFSB
MFSB (afkorting voor Mother Father Sister Brother" of Mother F**king Sonofa Bitch) was een groep van meer dan dertig studiomuzikanten, waaronder Vincent Montana en Nroman Harris, die werkten vanuit Philadelphia’s befaamde Sigma Sound Studios. De groep werd samengesteld door Kenny Gamble en Leon Huff waarmee ze ook veel samenwerkten, net als met arrangeur Thom Bell, die overigens zelf ook deel uitmaakten van de groep. MFSB verzorgde de muziek op albums van onder andere Harold Melvin & The Bluenotes, O’Jays, Stylistics, Spinners, Intruders, Three Degrees, Wilson Picket, Teddy Pendergrass en Billy Paul. MFSB begon in 1974 met eigen opnames voor het Philadelphia International label. "TSOP (The Sound of Philadelphia)" was het eerste wapenfeit en leverde meteen een nummer 1 hit op. Diverse singles en albums volgden daarna, waarvan met name nog "Love Is The Message" (1975) een behoorlijke hit werd. Na onenigheid met Gamble & Huff vertrekt de meerderheid van de groep naar Salsoul Records, waar ze verder gaan bij The Salsoul Orchestra. Andere groepsleden vertrekken naar The Ritchie Family orchestra, Vincent Montana and the John Davis Monster Orchestra. Gamble & Huff vervangen hen door onder andere Instant Funk en Dexter Wansel op latere opnames voor hun label.

Miami Sound Machine
Emilio Estefan, geboren in 1953, was de grote man achter de Miami Sound Machine. Deze Cubaanse muzikant, later getrouwd met zangeres Gloria Estefan, begint in Miami de lokale band The Miami Latin Boys waaraan in 1977 ook Gloria wordt toegevoegd. De band verandert haar naam daarna in de Miami Sound Machine. In 1978 trouwen Gloria en Emilio en al snel daarna brengt de groep haar eerste album "Otra Vez" uit die het vooral goed doet bij de Spaanstalige bevolking. De volgende plaat verschijnt in 1982 ("Rio")  In de jaren daarna besluit de groep dat ze alleen meer succes kunnen behalen als ze Engelstalige muziek gaan maken. In 1984 verschijnt daarop het Engelstalige album "Eyes Of Innocence" met daarop de wereldwijde hit "Dr. Beat". Ook het album "Primitive Love" (1985) leidt tot diverse hits, te weten "Falling In Love (Uh-Oh)", "Bad Boy", "Conga" en de ballad "Words Get In The Way". Inmiddels bepaalt Gloria het gezicht van de groep en de eerstvolgende plaat ("Let It Loose", 1985) wordt dan ook uitgebracht als Gloria Estefan & The Miami Sound Machine. Hierop staan de hits "Rhythm Is Gonna Get You", "1-2-3" en de ballad "Anything For You". In 1988 wordt de Miami Sound Machine opgeheven en gaat Gloria Estefan verder met een succesvolle solocarrière.

George Michael
Zie Wham! & George Michael.

Midnight Star & Calloway
Midnight Star werd opgericht in 1976 door de gebroeders Calloway en zangeres Belinda Lipscomb. Ze verhuizen naar Los Angeles en treden daar op met bands als Lakeside Express (het latere Lakeside). Hierdoor krijgen ze in 1980 een platencontract en brengen het album "The Beginning" uit met daarop de bescheiden hit "Make It Last". Een jaar later worden ze gecontracteerd door SOLAR Records, wat in 1982 leidt tot het album "Victory". Hun doorbraak komt met het derde Midnight Star album "No Parking On The Dance Floor" (1983) met daarop de hits "Freak-A-Zoid", "Wet My Whistle" en de titeltrack. Een jaar later volgt "Planetary Invasion" met de hits "Operator", "Scientific Love" en "Body Snatchers". Bandlid Reggie Calloway gaat ook aan het werk met andere groepen, zoals The Deele en Klymaxx en samen met zijn broer produceert hij ook grote hits voor Natalie Cole, Levert, Teddy Pendergrass, Glady Knight en anderen. In 1986 brengt Midnight Star het laatste album "Headlines" uit voordat de gebroeders Calloway de groep verlaten. Dat album levert de hits "Midas Touch", "Engine No. 9" en de titeltrack op. Daarna is het enige noemenswaardige hitsucces van Midnight Star nog de single “Don't Rock the Boat” (1988), waarna het ondanks enkele releases redelijke stil wordt rond de groep. De gebroeders Calloway beginnen de groep Calloway die met hun eerste single in Amerika meteen weer een hit scoren (“I Wanna Be Rich”). Ook de opvolger daarvan, "Sir Lancelot", en de titeltrack van hun debuutalbum "All The Way" (1990) doen het goed, maar het daaropvolgende album "Let's Get Smooth" (1992) doet aanmerkelijk minder voor de groep en is tevens hun laatste album. De gebroeders Calloway werken daarna vooral als producers voor onder andere Teddy Pendergrass en Bootsy Collins.

Mighty Clouds Of Joy
Mighty Clouds Of Joy was een Amerikaans gospelkwartet. Ze begonnen in 1960 als traditionele gospelgroep en voegden later soul, R&B en zelfs rock aan hun repertoire toe. Ze werkten onder andere met Philadelphia-soul iconen Gamble & Huff en verdienden diverse Grammy Awards en nominaties. De enige hit van de groep die terug te horen is op The Beat is “Changing Times” uit 1979 die grote gelijkenis vertoond met het geluid van The Temptations uit die jaren.

Cat Miller
Cat Miller werd geboren in North Carolina. Na gezongen te hebben in het kerkkoor komt ze in 1979 bij de groep Chanson, en later bij Carnival. Voordat ze solo gaat toert ze eerst nog met The Brothers Johnson en War. Ze krijgt een platendeal bij Solar Records. Ze scoort in 1985 een bescheiden clubhit met “Ready Or Not” en brengt een jaar later haar album “Cat” uit, waarop de hit “Be For Real” terug te vinden is. Aan dat album werkten onder andere L.A. Reid, Babyface, The Deele, Phyliss St. James, The Whispers, Siedah Garrett, Pennye Ford en Jeff Lorber mee.

Marcus Miller
Marcus Miller werd geboren in 1959 in Brooklyn, New York. Naast zijn werk als basgitarist was en is hij een succesvol producer en werkte aan meer dan 524 projecten, waaronder zijn eigen werk. Miller speelt naast basgitaar overigens ook piano, basklarinet en sopraansaxofoon. Op zijn 15e speelde Marcus Miller al regelmatig met diverse bands in New York en kort daarop speelde hij en schreef hij liedjes voor fluitist Bobbi Humphrey en toetsenist Lonnie Liston Smith. De jaren daarop werkte hij als sessiemuzikant en kwam als zodanig in contact met grootheden als Aretha Franklin, Roberta Flack, Grover Washington jr. en David Sanborn. Hij verscheen op meer dan 400 platen als bassist en werkte mee aan liedjes van onder andere Joe Sample, Bill Withers, Elton John, Bryan Ferry , Jay Z en LL Cool J. Ook speelde hij op Tom Browne’s “Funkin' For Jamaica” en vormde hij een duo met Luther Vandross als liedjesschrijver. Met en voor Luther Vandross schreef hij hits als “I Wanted Your Love”, “Busy Body” “The Night I Fell In Love” en “See Me”. In 1981 kwam Marcus Miller bij zijn jeugdheld Miles Davis in de band en tourde daarmee gedurende 2 jaar. In 1983 begon Marcus Miller zijn solocarrière en bracht zijn eerste album “Suddenly” uit en zijn tweede, “Marcus Miller”, volgt een jaar later en levert de clubhit “My Best Friend’s Girlfriend” op. Daarna volgen tot op de dag van vandaag met enige regelmaat diverse albums, varierend in genre van funky soul tot jazz en blues. Vanaf 1990 richt Marcus Miller zich vooral op het muziek produceren voor films, zoals House Party en Boomerang.

Milli Vanilli
Milli Vanilli was een Duits/Frans-popduo, bestaande uit Fab Morvan en Rob Pilatus. Ze zijn berucht vanwege het feit dat ze nooit zelf een noot gezongen hadden op hun albums en dat ze playbackten tijdens al hun live-concerten, waarmee Milli Vanilli het symbool werd van bedrog in de muziek. Milli Vanilli was een project van producer en zanger Frank Farian, tevens de man achter Boney M. Hij gebruikte Morvan en Pilatus als gezichten van de groep Milli Vanilli, omdat hij de echte zangers (Charles Shaw, Johnny Davis en Brad Howell) niet te verkopen vond. Het eerste nummer van Milli Vanilli “All Or Nothing” (1988) werd een groot Europees succes en het tweede, “Girl You Know It’s True” (1988) een nog groter succes. Het nummer “Girl I'm Gonna Miss You” kwam in Nederland in 1989 op nummer 1. Nadat ze in 1990 een Grammy Award als beste nieuwe artiest kregen werd aan het einde van datzelfde jaar bekend dat de beide gezichten van Milli Vanilli nooit gezongen hadden. Met de echte zangers werd onder de naam Real Milli Vanilli geprobeerd het succes voort te zetten, maar dit mislukte. Rob Pilatus deed later een mislukte zelfmoordpoging, maar probeerde enige tijd later met Fab Morvan door te breken onder de naam Rob & Fab, hetgeen echter ook mislukte. In 1998 werd Rob uiteindelijk dood aangetroffen als gevolg van een overdosis alcohol en drugs.

Stephanie Mills
Stephanie Mills werd geboren in 1957 in Brooklyn, New York. Ze begon met zingen in het kerkkoor en deed op 9-jarige leeftijd mee in de Broadway voorstelling "Maggie Flynn". Na het winnen van een talentenjacht fungeert ze als openingsact voor The Isley Brothers. In 1974 neemt Mills haar debuutalbum "Movin' In The Right Direction" op met daarop vooral covers. Een jaar later vertolkt ze de rol van Dorothy in de musicalversie van "The Wiz". Twee jaar later brengt ze haar tweede weinig succesvolle album "For The First Time" uit. In 1978 gaat ze samenwerken met James Mtume, die haar een gouden plaat bezorgt met het discoalbum "Whatcha Gonna Do With My Lovin'" (1979). Dit album levert haar onder andere de een hit met de titeltrack op. De opvolger daarvan, "Sweet Sensation" (1980), doet het wederom goed en leidt tot de hits "Sweet Sensation", "Never Knew Love Like This Before" en het duet "Two Hearts” met Teddy Pendergrass. Ondertussen trouwt ze met (en scheidt weer van) Jeffrey Daniels van de groep Shalamar. In 1981's brengt de zangeres het album "Stephanie" uit, wederom geproduceerd door James Mtume and Reggie Lucas, maar dat album doet maar weinig. Daarna brengt ze een aantal redelijk succesvolle albums uit waarmee ze in 1983 nog de clubhits "You Can't Run From My Love", "The Medicine Song" en "Pilot Error"scoort. George Duke verzorgt de productie van haar album "I've Got The Cure" (1984) met daarop de clubhit "Edge Of The Razor". Daarna werkt ze onder andere nog met producer Nick Martinelli, maar echte hits blijven verder uit.

Miracles
Zie ook Smokey Robinson & The Miracles.

Meco Monardo
Meco Monardo werd in 1939 geboren in Johnsonburg, Pennsylvania. Zijn vader speelde trombone en leerde dit ook aan Meco. Op de middelbare school richtte Meco al zijn eigen Dixieland bandje op en studeerde daarna muziek in New York. In eerste instantie had hij een hekel aan popmuziek, maar werkte van 1965 tot 1974 toch als studiomuzikant en arrangeerde muziek voor andere artiesten en maakte commercials. Meco brak in 1974 door toen hij de Gloria Gaynor hit "Never Can Say Goodbye" (mede)produceerde en meewerkte aan de plaat "Doctor's Orders" van Carol Douglas. Hij ging samenwerken met Harold Wheeler en producer Tony Bongiovi (oom van de latere rockzanger Jon Bon Jovi) en werkte in die hoedanigheid mee aan diverse discohits. 1977 betekende de doorbraak voor Meco als artiest. Hij ging in dat jaar als liefhebber van science-fiction films naar de film "Star Wars" en was meteen weg van de muziek in die film. Hij ging daarna nog 11 keer terug om de film te bekijken en de muziek goed in zich op te nemen. Vlot daarna bracht hij een discoversie van de Star Wars muziek uit. Zowel de single als het bijbehorende album werden wereldhits en de plaat is tot op de dag van vandaag de best verkopende instrumentale hit ooit. In datzelfde jaar brengt Meco vervolgens "Encounters Of Every Kind" uit met wederom discoversies van filmthema’s en een jaar later volgt "The Wizard Of Oz", hetgeen als één van Meco’s hoogtepunten wordt beschouwd. In 1979 ziet het album "Superman And Other Galactic Heroes" het licht, evenals het album "Moondancer" met daarop de gelijknamige discohit en het nummer "Devil Delight". In 1980 komt er een nieuwe Star Wars film uit, hetgeen voor Meco aanleiding is om het album "Meco Plays Music From The Empire Strikes Back" uit te brengen. Ditmaal is het geluid wat meer rock-georiënteerd en krijgt hij de medewerking van George Lucas die hem voorziet van de echte Star Wars geluidseffecten. Vanwege het succes ervan in Amerika brengt Meco ook nog het album "Christmas In The Stars (The Star Wars Christmas Album)" uit met daarop de echte R2-D2 en C-3PO (Anthony Daniels). Op dit album is ook een zeer jonge John Bongiovi te horen, de latere rockster Jon Bon Jovi  Ook verschijnen in datzelfde jaar nog twee redelijk succesvolle singles, "Love Theme From Shogun Mariko" en "The Main Theme of Shogun", en het album "Music From Star Trek and Music From The Black Hole". Door toeval is hij ook te horen op de Diana Ross hit “I’m Coming Out” met een geïmproviseerde, volgens hemzelf ietwat mislukte, trombonesolo. 1981 brengt het album "An American Werewolf In London", maar langzaam begint de interesse voor de Meco-platen bij het grote publiek af te nemen. Ook Meco’s singles "The Raider's March" en "Cairo Nights" doen niet zo veel meer. In 1982 brengt Meco de albums "Pop Goes The Movies" met 28 filmthema’s en "Swingtime's Greatest Hits" uit en in datzelfde jaar produceert hij ook het eerste solo-album van Kenny G. "Ewok Celebration" (1983) is weer een album dat gebaseerd is op filmmuziek en het laatste discomedley album van Meco is "Hooked On Instrumentals" (1985). Na de laatste Star Wars film heeft Meco in 2005 nog het album “Star Wars Party” uitgebracht met synthesizerversies van Star Wars liedjes.

T.S. Monk
T.S. Monk werd opgericht door Thelonious Sphere Monk Jnr., zoon van de legendarische jazzpianist. Hij kreeg ervaring als muzikant door als drummer te toeren met grote jazzmuzikanten zoals Max Roach en Art Blakey. Daarnaast speelde hij in de band van zijn vader. In 1974 kwam hij tijdens een plaatopname voor de groep Natural Essence zangeres Yvonne Fletcher tegen met wie hij en zijn zus Boo Boo in 1976 de groep Cycles begint. Als ze hun naam in T.S. Monk veranderen scoren ze in 1981 een enorme hit met hun debuutsingle “Bon Bon Vie” en in mindere mate ook met de opvolger “Candidate For Love”, die allebei terug te vinden zijn op het album “House Of Music”. Opvolgers van dat album doen het echter aanmerkelijk minder goed en na hun album “Human” (1982) gaat de groep uit elkaar.

Moments
Zie Ray, Goodman & Brown & Moments.

Vincent Montana
Zie Salsoul Orchestra & Vincent Montana.

Chante Moore
Chante Moore werd in 1967 geboren en kwam doordat ze de dochter van een dominee was al op jonge leeftijd in aanraking met gospelmuziek. Voordat ze haar debuutalbum “Precious” (1992) uitbrengt, werkt ze mee aan El DeBarge's album “In the Storm”. Aan haar eerste eigen album “Precious” werkten diverse grote namen mee, waaronder Stanley Clarke, Paul Jackson Jnr, Paulinho Da Costa, Gerald Albright, George Duke, Be Be Winans en Keith Washington (met wie ze het duet “Candelight And You” zong). Meer albums volgen, maar het duurt tot 2000 voordat ze internationaal doorbreekt met het album “Exposed” die haar de hit Straight Up” oplevert. Ook is ze een jaar later te horen op het nummer “Contagious” van de Isley Brothers en R. Kelly. Daarna wordt het behoorlijk stil rond de zangeres.

Melba Moore
Melba Moore werd geboren in 1945 in New York. Ze werkte met grote artiesten als Frank Sinatra, Harry Belafonte en Johnny Mathis, hetgeen leidde tot een rol in de Broadway musical "Hair", waarvoor ze uiteindelijk zelfs een Tony Award won. Daarnaast speelde ze begin jaren ’70 in diverse films en TV series. Met haar solo-albums "Living To Give", "Look What You're Doing To The Man" en "Melba Moore Live!" begint ze haar eigen muziekcarrière. Twee albums verder volgt het album "This Is It" (1976) met daarop de gelijknamige discohit en "Lean On Me", waarvoor ze haar eerste Grammy nominatie krijgt. Datzelfde jaar brengt ze ook nog het album "Melba" uit en doet ze gastrollen in diverse TV series, waaronder The Love Boat. In 1978 doet ze ook weer mee in een grote Broadway productie, "Timbuktu", met daarin ook Eartha Kitt. Tevens worden in dat jaar een aantal tracks van het "Melba" album alsnog een hit, waaronder het oude Bee Gees nummer "You Stepped Into My Life". Een aantal minder succesvolle albums verder gaat ze in 1981 samenwerken met Kashif, hetgeen het album "What A Woman Needs" oplevert met daarop de clubhit "Take My Love". Een jaar later volgt het album "The Other Side Of The Rainbow" met de clubhits "Mind Up Tonight" en "Love's Comin' At Ya". Meer clubhits volgen na het uitbrengen van het album "Never Say Never" (1983) in de vorm van "Love Me Right" en "Keepin' My Lover Satisfied". Ook daarna brengt Melba nog diverse albums uit, zoals "Read My Lips" (1985), "Love The One I'm With (A Lot Of Love)" en "Lot Of Love" (1986), maar deze doen steeds minder voor de zangeres. In de vroege jaren ’90 gaat het redelijk mis met Melba: ze raakt financieel en emotioneel aan de grond om later toch weer terug te keren in de muziekwereld, overigens zonder het succes uit de jaren ’70 en ’80 te benaderen.

Meli'sa Morgan
Meli'sa Morgan begon haar carrière als groepslid van de groep High Fashion. Daarna ging ze solo om in 1985 een hit te scoren met het door Prince geschreven "Do Me Baby". Naast een aantal albums had ze alleen noemenswaardige hits met "If You Can Do It, I Can Do It Too" en “Love Changes” (beiden 1987), waarvan de laatste een duet met Kashif was.

Giorgio Moroder
Hansjoerg Moroder werd geboren in Italië in 1940. Hij begon met gitaar spelen toen hij 16 was en toerde tussen 1959 and 1966 door Europa met vrij onbekende bands. Tussen 1967 en 1970 neemt hij wat demo’s op voor andere artiesten wat leidt tot zijn eerste succes met Ricky Shayne's "Ich Sprenge Alle Ketten". In 1971 verhuist hij naar Munchen in Duitsland en produceert daar de hit "Son Of My Father" voor Chicory Tip die een jaar later ook in Amerika een enorme hit wordt. In 1972 ontmoet Giorgio Pete Bellotte met wie hij een legendarisch productieteam vormt. De twee schrijven en produceren Giorgio's "Son Of My Father" album en tijdens één van hun andere projecten komen de heren de dan nog onbekende zangeres Donna Summer tegen die ze wereldberoemd maken met vele discosuccessen in de jaren ’70. Daarnaast had Moroder ook nog persoonlijk succes. Na "Son Of My Father" In 1974 brengt hij het album "Einzelganger" uit waarop hij laat horen dat hij een vroege gebruiker van synthesizers is en in 1976 neemt hij een behoorlijk succesvolle cover op van "Knights In White Satin" origineel van de Moody Blues). Tussen 1976 en 1977 produceert hij daarnaast ook platen voor Roberta Kelly en Munich Machine. Zijn volgende succesvolle eigen plaat is "From Here To Eternity" (1977) die hem een enorme Europese hit oplevert en hem meteen tot synthesizerkoning kroont omdat hij voor het nummer alleen met keyboards werkt en ook het bijbehorende album wordt een behoorlijke hit. Giorgio verhuist eind jaren ’70 naar Los Angeles waar hij muziek maakt voor de soundtrack van de film Midnight Express. Het nummer “The Chase” levert hem zowel een Oscar als Golden Globe Award op voor Best Original Score en wordt daarnaast een enorme clubhit. Zijn volgende project is een bekend damestrio dat door het leven gaat als The Three Degrees. Het album "New Dimensions" brengt deze dames na hun Philly periode terug in de hitparades. Voor zichzelf gaat Moroder aan het werk met een soundtrack album voor de TV serie Battlestar Galactica. Het resultaat daarvan, het album "Evolution", wordt niet alleen een clubhit maar levert uiteindelijk zelfs meer succes op dan de TV serie zelf. Als producer scoort hij daarna hits met onder andere het duo Sparks ("Beat The Clock"), Janis Ian ("Fly Too High"), Blondie ("Call Me") en opnieuw de Three Degrees ("Jump The Gun"). In de jaren ’80 doet Giorgio op muziekgebied zoveel tegelijk dat het onmogelijk is hier alles op te noemen en daarnaast gaat hij dan met behoorlijk succes ook kunst maken. Op muziekgebied doet hij weer diverse filmsoundtracks en werkt met artiesten als Irene Cara, Berlin, Janet en Marlon Jackson, Amii Stewart en Freddie Mercury. Ook scoort hij zelf nog een hit met "Electric Dreams" gezongen door Phillip Oakey van de Human League. Verder ontdekt hij de latere Bold & The Beautiful actrice Bobbi Eakes, die hij laat zingen in zijn meidengroep Big Trouble (1987), en mede-ontwerpt hij de 16-cylinder Cizeta Moroder Super Sport Auto. Hij werkt aan (nog) meer filmsoundtracks om het pas in de loop van de jaren ’90 een beetje rustiger aan te gaan doen.

Mtume
De groep Mtume werd opgericht door James Mtume, zoon van de bekende jazz saxofonist Jimmy Heath, samen met onder andere zangeres Tawatha Agee, gitarist Reggie Lucas en toetsenist Hubert Eaves (later ook bekend van D-Train). In 1977 verschijnt hun eerste album "Rebirth Cycle". Naast verdere albums schrijven James Mtume en Reggie Lucas ook voor andere artiesten en boeken als zodanig onder andere succes met het album "What Cha Gonna Do With My Lovin'" (1979) van Stephanie Mills. Het duurt voor de groep Mtume echter tot 1983 tot ze meer dan gemiddeld succes hebben met het album "Juicy Fruit". Na een wat minder album verschijnt in 1984 het één na laatste album "You, Me And He" met de gelijknamige single, waarna nog een laatste onopvallend album wordt uitgebracht. Groepslid Tawatha wordt daarna een veelgevraagde achtergrondzangeres en werkt in die hoedanigheid mee aan albums van onder andere Luther Vandross, Diana Ross en Aretha Franklin. Daarnaast brengt ze in 1987 het solo-album “'Welcome To My Dream” en de overigens weinig succesvolle single “Tigh Ride” uit.

Walter Murphy Band
De in 1952 in New York geboren Walter Murphy groeide op in Manhattan waar hij jazz en klassieke piano studeerde aan de School Of Music aldaar. Voordat Murphy in 1976 scoorde met zijn instrumentale discohit "A Fifth Of Beethoven" was hij een vrij onbekende jinglemaker. Ook was hij daarvoor enige tijd arrangeur voor het orkest van The Tonight Show. Op enig moment kreeg Walter Murphy het idee om klassieke thema’s te mixen met moderne ritmes. Hij nam een demo op met een aantal klassieke thema’s voorzien van een nieuw ritme waarvan alleen Beethoven's 5e Symfonie in 'C' mineur (origineel gecomponeerd in 1807) de interesse wekt van Private Stock Records. Ondanks het feit dat Walter Murphy bijna alle instrumenten speelde voor "A Fifth Of Beethoven" leek het zijn platenlabel een beter idee om de opname aan een orkest toe te schrijven en zo ontstond Walter Murphy & The Big Apple Band. Twee dagen na het uitbrengen van de plaat werd duidelijk dat er al een Big Apple Band bestond en werd de naam veranderd in The Walter Murphy Band. Het succes van het liedje kwam langzaam op gang in 1976 maar eindigde uiteindelijk bovenaan de Amerikaanse hitlijst. Begin 1977 werd toestemming verleend het nummer toe te voegen aan de Saturday Night Fever soundtrack. Daarna volgen nog de singles "Flight '76" en "Rhapsody In Blue" van het album "Gentle Explosion" en in 1979 volgt de single "Mostly Mozart". Na een korte stilte verschijnt in 1982 als laatste wapenfeit een medley met de titel "Themes From E.T. (The Extra-Terestrial)" die het ook weer redelijk doet.