P

Mica Paris
Mica Paris wordt in 1969 in Londen geboren als Michelle Wallen. Op 16-jarige leeftijd verandert ze haar naam in Mica en zingt bij de gosplegroep The Spirit Of Watts voordat ze eind jaren ’80 gaat toeren met de groep Hollywood Beyond. Daarna tekent ze een platencontract dat leidt tot haar debuutalbum “So Good” (1989). Op dat album staat onder andere de hit “My One Temptation”. Datzelfde jaar neemt ze ook een succesvol duet op met Will Downing getiteld “Where Is The Love”. Een jaar later verschijnt het album “Contribution”, die de gelijknamige clubhit oplevert en daarnaast werkt ze met artiesten als Nile Rogers, Prince en Rakim (van Eric B & Rakim). Nog twee albums volgen echter zonder veel resultaat.

Ryan Paris
Ryan Paris is de artiestennaam van Fabio Roscioli, een Italiaans acteur en zanger. Na zijn middelbare school, ging Paris muziek studeren en daarna legde hij zich aanvankelijk toe op het acteren. Hij speelde op toneel, maar ook een kleine rol in de film Once Upon a Time in America. Hij begon een new wave-groep, maar deze ging al snel uit elkaar. Zijn eerste solo-hit “Dolce Vita” (1983) werd een internationale hit en bereikte in veel landen, waaronder Nederland, de nummer 1-positie, ondanks dat aanvankelijk geen enkele platenmaatschappij het nummer wilde uitbrengen. Hierna scoorde hij nog in enkele Zuid-Europese landen hits. In 1990 werd het nummer “Dolce Vita” opnieuw een kleine hit, ditmaal in de remix van de Nederlandse mixer Ben Liebrand.

Paul Parker
Paul Parker werd geboren in San Francisco en werd succesvol nadat hij in contact kwam met producer Patrick Cowley. Zijn samenwerking met Cowley op "Right On Target" werd in 1982 nummer 1 in de Amerikaanse dance hitlijst. De eerste samenwerking kwam echter al eerder tot stand met The Patrick Cowley Singers (later Jo-Lo) op het Patrick Cowley nummer "Lift Off" (1981). In 1983 wordt Paul Parker’s tweede single uitgebracht in de vorm van "Shot In The Night". Het succes van die plaat leidt datzelfde jaar tot het album "Too Much To Dream". Daarnaast is hij te horen op diverse tracks van Patrick Cowley’s laatste album, waaronder "Tech-No-Logical World". Na het overlijden van Cowley gaat Parker in 1983 samenwerken met de Engelse producer Ian Anthony Stephens (bekend van onder andere Hazell Dean’s high-energy hit "Searching"). Het eerste product van die samenwerking is de clubhit "Desire", die overigens moet concurreren met "Love's On The Line" van het eerdere door Patrick Cowley geproduceerde album. Verdere clubhits zijn "Don't Play With Fire" en zijn cover van het Cyndi Lauper nummer "Time After Time". Het succes van vooral dat laatste nummer leidt ertoe dat Parker zich vooral op covers in een high-energy jasje gaat toeleggen. Hij werkt daarna samen met Man Parrish op "One Look" (1987) en heeft, vooral in Amerika, ook nog clubsucces met een nieuwe versie van het Giorgio Moroder nummer "From Here To Eternity". Meer covers volgen, waaronder een cover van Chris Isaac's "Wicked Game" (1993) en de Doors classic "Riders On The Storm" (1995). Daarna wordt weinig meer vernomen van de zanger.

Ray Parker Jr. & Raydio
Ray Parker Jr. werd in 1954 geboren in Detroit, Michigan. Parker begon zijn carrière in Detroit en gaat na naar Los Angeles te zijn verhuisd als sessiemuzikant aan het werk. In 1977 richt hij de groep Raydio op waarmee hij diverse hits scoort, zoals "Jack And Jill". (1978), “You Can’t Change That” (1979) en “A Woman Needs Love” (1981). Zijn eerste solohit is “The Other Woman” (1982), waarvan de b-kant van de 12 inch een aardige nieuwe versie bevat van zijn eerdere hit “Jack & Jill” (origineel uit 1977). In 1984 neemt Ray Parker het thema op voor de soundtrack van de film Ghostbusters, die hem een internationale hit oplevert en waarvoor hij in 1984 een Grammy Award krijgt. De zanger wordt echter aangeklaagd door Huey Lewis voor het stelen van het nummer en Parker schikt de zaak uiteindelijk met Lewis. Meest opmerkelijke wapenfeit daarna is de single “I Don't Think That Man Should Sleep Alone” (1986). Naast zijn eigen platen, produceert hij ook voor diverse andere artiesten, waaronder het debuutalbum van New Edition.

Man Parrish
Manuel Joseph Parrish werd in 1958 geboren en wordt gezien als een voorloper op het gebied van de Amerikaanse elektronische dansmuziek. Man Parrish combineerde Europese electropop zoals bekend van Kraftwerk met disco/funk van Giorgio Moroder en legde daar een hip hop ritme onder. Zijn grootste hits scoorde hij halverwege de jaren ’80 met de nummers "Hip-Hop Be Bop (Don't Stop)" en "Boogie Down Bronx". Naast zijn eigen werk produceerde hij ook andere acts, waaronder Michael Jackson (remix van “Speed Demon”), Two Sisters, Gloria Gaynor en Man2Man, en was hij manager van onder andere Village People en Crystal Waters. Tegenwoordig maakt hij nog steeds muziek en is hij als DJ actief in New York.

Peaches & Herb
De bezetting van het duo Peaches & Herb was nogal wisselend. Herb was de constante factor maar tenminste vier Peaches waren door de jaren heen actief. De originele groepsbezetting bestond uit Francine Hurd Barker en Herb Fame. Herb werd in 1965 ontdekt door producer Van McCoy, waarna hij bij de groep The Sweet Things zou gaan zingen. Tijdens de eerste studioopnames van deze groep wordt besloten ook een duet op te nemen met Herb en de zangeres van The Sweet Things, Francine Barker. Dit leidt in 1967 tot de eerste Peaches & Herb single "We're In This Thing Together". Diverse singles en twee albums volgen datzelfde jaar. Datzelfde jaar stopt Francine Barker ermee en wordt vervangen door Marlene Mack. Meer hits volgen tot ook Herb in 1970 stopt met Peaches & Herb en hij politieagent wordt in Washington, D.C. 6 jaar later besluit hij de draad van Peaches & Herb weer op te pakken, ditmaal met model Linda Greene. In 1977 brengt het duo dan het weinig succesvolle album “Peaches & Herb” uit en een jaar later het aanmerkelijk meer succesvolle album "2 Hot", met daarop de hitsingle "Shake Your Groove Thing". Het album bereikt uiteindelijk zelfs de platina status. De onwaarschijnlijke opvolger van "Shake Your Groove Thing" is de ballad "Reunited", die het duo een Amerikaanse nummer 1 hit oplevert. Door het succes van de single wordt het duo ook de eerste zwarte act die in China op mag treden. Ook hun volgende album "Twice The Fire" (1979) doet het goed, maar "Worth The Wait" (1980), waarvan alleen de single "Funtime" gematigd resultaat oplevert, en "Sayin' Something" (1981) doen daarentegen maar weinig voor de groep. Door het afnemende succes verlaat Linda daarna de groep en wordt Herb weer politieagent. In 1992 probeert Herb het nog een keer, nu met Patrice Hawthorne, maar zonder veel resultaat.

Pebbles
Pebbles werd in 1966 geboren als Perri McKissack. Haar loopbaan als artieste begon als achtergrondzangeres bij ConFunkShun aan het begin van de jaren ’80. Haar debuutalbum “Pebbles” werd geproduceerd door Babyface and L.A. Reid, met wie ze later zou trouwen (en van wie ze later ook weer zou scheiden). Dit album leverde haar de hits “Girlfriend”en “ Mercedes Boy” op. De opvolger “Always” (1990) bevatte een gastoptreden van haar tante Cherrelle en bevatte de hit “Giving You The Benefit”. In 1991 werd ze de manager van TLC maar na haar scheiding van L.A. Reid werd ze door deze groep aan de kant gezet. Ze vervolgde daarna haar zangcarrière maar zonder noemenswaardige hoogtepunten.

Teddy Pendergrass
Zie Harold Melvin & The Blue Notes & Teddy Pendergrass.

Pet Shop Boys
De Pet Shop Boys is een Engelse groep bestaande uit zanger Neil Tennant en toetsenist Chris Lowe die elektronische dancemuziek maakt. Met name in de tweede helft van de jaren '80 scoren ze diverse hits. Naaste eigen nummers krijgen ze ook bekendheid met opvallende samenwerkingen met o.a. Liza Minnelli,  Dusty Springfield, Boy George en Kylie Minogue. Het duo ontmoet elkaar bij toeval in 1981 in een elektronica-zaak in Londen. Als Neil in 1984 door zijn werkgever naar Amerika wordt gestuurd voor het doen van een interview met The Police, neemt hij gelijk enkele demo's mee en weet deze te slijten aan discoproducer Bobby Orlando. Het resultaat hiervan is dat er enkele nummers worden opgenomen, waaronder de eerste versie van “West End Girls”, die in 1986 een doorbraak voor de groep betekent en zowel in Engeland als Amerika de nummer 1 positie van de hitlijsten behaalt. Voorafgaand aan het succes van deze single wordt het nummer “Opportunities” als allereerste single uitgebracht die echter niet zoveel doet, maar later in een nieuwe versie alsnog een hit wordt. Het debuutalbum van de Pet Shop Boys “Please” (1986) doet het ook goed met diverse hitsingles net als de mini-LP “Disco” (1986). Het tweede album “Actually” (1987) is wederom succesvol en ondertussen leveren Neil en Chris ook enkele bijdragen aan het titelloze debuut-album van de formatie Electronic (gevormd door New Order-zanger Bernard Sumner en The Smiths-gitarist Johnny Marr). De laatste hit van de Pet Shop Boys in Nederland is het nummer “Hello Spaceboy” (1996) dat zij opnemen met David Bowie en internationaal doet de post-disco clubtrack “New York City Boy” (1999) het nog aardig.

Players Association
De term Players verwijst naar muzikanten die meespelen tijdens een opnamesessie en de groep The Players Association was dan ook een studiogroep, onder leiding van Chris  Hills. Chris had, net zoals de andere groepsleden, een achtergrond in jazzmuziek en was al enige tijd als sessiemuzikant actief. Op het eerste album "Players Association" (1977) stonden zowel originele nummers als covers (zoals "Love Hangover" van Diana Ross en "Let's Groove" van Archie Bell & the Drells). Op het tweede album "Born To Dance" (1978) doen onder andere saxofonist Michael Brecker, altsaxofonist David Sanborn en percussionist James Mtume mee. Opnieuw bevat het album een groot aantal covers, zoals onder andere "Disco Inferno" van de Trammps. Beide albums doen maar weinig, maar het tij keert wanneer het derde album wordt uitgebracht. Op "Turn the Music Up!" (1979) staan eigen versies van "The Closer I Get To You" van Roberta Flack en Donny Hathaway en Chic's "Everybody Dance", maar vooral titeltrack "Turn The Music Up!" bezorgt The Players Association een enorme hit. Een andere noemenswaardig nummer is de O’Jays cover “I Love Music”, maar daarna volgen alleen nog aanmerkelijk minder succesvolle albums, te weten "Let Your Body Go" (1980) en "We Got The Groove" (1981) waarna de band ontbonden wordt. Chris Hills gaat daarna verder met de groep Members Only.

Pointer Sisters
The Pointer Sisters begonnen met zingen in de kerk van hun vader, die dominee was in West Oakland, Californië. Hun debuutalbum leverde in 1973 meteen de hitsingle "Yes We Can, Can" op. Het album bereikte uiteindelijk de gouden status en een jaar later verschijnt “That's A Plenty”, een album met country & westernmuziek met ook weer behoorlijk wat succes, want de zusters krijgen er zelfs een Grammy Award voor. Het album “Steppin'” volgt in 1975 en een jaar later verschijnen de dames in de film Car Wash waaraan ze ook het nummer "You Gotta Believe" bijdragen. Na weer een redelijk succesvol album in 1977 gaan ze samenwerken met producer Richard Perry, die eerder werkte met Barbara Streisand en Carly Simon. Ze nemen een cover op van Bruce Springsteen's "Fire" die een enorme wereldwijde hit wordt en het bijbehorende album “Energy” bereikt de gouden status. Een andere hit van dat album is de single "Happiness". In 1980 brengen The Pointer Sisters het volgende gouden album “Special Things" uit; met daarop de hit "He's So Shy". Daarna volgt “Black & White” (1981), met de hit "Slow Hand" en in 1983 verschijnt “Break Out” met de wereldhits "Automatic", "Jump (For My Love)" en "I'm So Excited". Ook de single "Neutron Dance" doet het goed, niet in de laatste plaats omdat het nummer wordt opgenomen op de soundtrack van de film Beverly Hills Cop. “Break Out” levert de zusters Pointer ook nog twee Grammy Awards en twee American Music Awards op. De opvolger van dat album is “Contact” (1985), met de hit "Dare Me", en in 1986 volgt “Hot Together” met de hit "Goldmine". Ook in de jaren ’90 blijven de dames platen uitbrengen, maar die doen het niet zo goed als hun voorgangers.

Poussez!
In 1979 domineerde het gekreun van Linda Ledesma, Christine Wiltshire en Holly Oas, oftewel Poussez! wereldwijd de disco hitlisten. Grote kracht achter de groep was producer Alphonse Mouzon, die in de jaren’70 als sessiemuzikant meewerkte aan platen van onder andere Tim Hardin en Weather Report. Daarnaast brengt Mouzon ook een aantal eigen albums uit. Christine Wiltshire had meegezongen op discohits van Herbie Mann, Eddie Kendricks, Musique en Bruni Pagan voordat ze bij de band kwam. Mouzon componeerde zo rond 1979 vier tracks waarop hij ook bijna alle instrumenten verzorgde en die later het "Poussez!" album zouden worden. Drie van de vier album tracks zouden grote clubhits worden, te weten "Come On And Do It", "Boogie With Me" en "Never  Gonna Say Goodbye". In 1985 en 1986 doet Ben Liebrand het succes nog eens herleven met remixen van "Come On And Do It" en "Never Gonna Say Goodbye". De opvolger van het “Poussez!” album is "Leave That Boy Alone", maar die flopt. Mouzon’s laatste persoonlijke wapenfeit is de clubhit “Everybody Get Down" (1981) die wordt uitgebracht onder de naam Mouzon's Electric Band en die hij overigens al in 1979 opnam.

Billy Preston
Billy Preston werkte als pianist en keyboardist onder meer samen met artiesten als The Beatles, The Rolling Stones, Aretha Franklin en Quincy Jones. Als gastmusicus werkte hij in 1970 mee aan het Beatles’ album “Let It Be” en als solo-artiest won hij een Grammy Award voor beste instrumentale nummer voor “Outta Space” in 1973, het jaar waarin hij een Amerikaanse nummer 1-hit scoorde met “Will It Go Round In Circles”. Hij scoorde ook behoorlijke hits met “It Will Come In Time” en de ballad “With You I'm Born Again”, beiden duetten uit 1980 met zangeres Syreeta. Daarna ging het persoonlijk wat minder met Preston. Nadat hij zijn huis in Los Angeles in brand had gestoken, werd hij veroordeeld voor verzekeringsfraude, geweldpleging en drugsgebruik. Billy Preston overleed in 2006, nadat hij al vanaf eind 2005 in coma had gelegen.

Prince
Prince werd in 1958 als Prince Rogers Nelson geboren in Minneapolis, Minnesota. Nadat zijn ouders uit elkaar gaan wordt hij geadopteerd door de familie Anderson en raakt bevriend met de zoon des huize, Andre Anderson (latere artiestennaam Andre Cymone). Samen gaan ze tijdens hun middelbare schooltijd spelen bij een lokale band. Prince wordt al gauw een centrale figuur binnen Uptown, een underground funk beweging in Minneapolis in de jaren ’70 waarvan ook Flyte Time, Jellybean Johnson, Terry Lewis en Alexander O'Neal deel uitmaken. In 1977 neemt Prince zijn eerste album “Minneapolis Genius” op, waarvan Prince het bestaan overigens ontkent. Een jaar later volgt het doorgaans als zijn eerste album bestempelde “For You” (1978) met daarop de eerste single “Soft And Wet”. In 1979 brengt hij het album “Prince” uit, waaraan als één van de muzikanten zijn jeugdvriend Andre Cymone meedoet. Hierop staan de hits “Why You Wanna Treat Me So Bad” en “I Wanna Be Your Lover”. In 1980 volgt “Dirty Mind” met nogal seksueel getinte teksten die er de oorzaak van zijn dat er in Amerika waarschuwingsstickers voor vunzige teksten op platen komen (Parental Advisory). In datzelfde jaar toert Prince als supportact met Rick James. Snel daarna volgt het album “Controversy” (1981) waarmee hij met de titeltrack internationaal doorbreekt. Rond die tijd schrijft en produceert Prince ook het debuutalbum voor The Time. In de jaren ’80 wordt Prince bijgestaan door zijn begeleidingsband The Revolution. In die tijd werkt hij ook veel met andere artiesten, waaronder Sheena Easton, Miles Davis, Larry Graham, Maceo Parker. In 1983 brengt Prince het album “1999” uit dat zijn naam definitief vestigt. Van de titeltrack van dat album worden meer dan drie miljoen exemplaren verkocht en ook de nummers “Little Red Corvette” en “Delirious” doen het goed. Daarna volgt een film en bijbehorende album “Purple Rain”, waarvan meer dan 13 miljoen exemplaren verkocht worden. Dat album levert de hits “When Doves Cry”, “Let's Go Crazy” en “I Would Die For U” op. Het jaar 1985 brengt “Around The World In A Day” met daarop onder andere de hit “Raspberry Beret” en een jaar later volgt de film Under The Cherry Moon. Ook verschijnt er een bijbehorend album getiteld “The Parade”, waarvan met name de eerste single “Kiss” het goed doet en hem een Amerikaanse nummer 1 hit oplevert. Tegelijkertijd schrijft hij (onder het pseudoniem Christopher) voor The Bangles de hit “Manic Monday”. In 1987 brengt hij een dubbelalbum uit met de titel “Sign O' The Times” en datzelfde jaar volgt zijn “Black Album”, die in eerste instantie niet officieel uitgebracht wordt (maar overigens wel regelmatig opduikt als bootleg) om uiteindelijk in 1994 toch ook officieel uitgebracht te worden. In 1988 komt Prince met het album “Lovesexy” die het wat minder goed doet. De single “Batdance” (uit de Batman film) doet het weer een stuk beter en wordt weer nummer 1 in Amerika. Als vervolg op de film Purple Rain brengt Prince Graffiti Bridge uit die min of meer flopt, al doet de bijbehorende soundtrack het wel weer goed. Een nieuw decennium brengt ook een nieuwe begeleidingsband in de vorm van The New Power Generation, die de eerdere begeleidingsband The Revolution vervangt. Hiermee neemt hij het album “Diamonds & Pearls” (1991) op, met daarop onder andere de hit “Cream”. Tegen die tijd begint de wispelturige Prince behoorlijk in de war te raken en hij besluit zijn naam, naar later blijkt tijdelijk, te veranderen in het symbool voor de liefde en wordt dan ook wel aangeduid als The Symbol. Dit gebeurt nadat hij zijn succesvolle album “The Love Symbol” (1993) uit heeft gebracht. Dan volgt een wat minder stabiele tijd wat hits betreft. Het nummer “The Most Beautiful Girl In The World” doet het nog wel behoorlijk, maar dan krijgt hij problemen met zijn platenmaatschappij en na zijn “Come” album weigert hij in eerste instantie “The Gold Experience” (1995) uit te brengen en als dat uiteindelijk toch gebeurd, doet deze plaat het naar Prince-normen maar matig. Ook “The Chaos & Disorder” (1996) doet het niet zo goed, net als “The Crystal Ball” (1998), met daarop niet eerder uitgebracht materiaal, en “The New Power Soul” (1998). Daarna volgt in 1999 nog het weinig succesvolle album “Rave Un2 The Joy Fantastic”, waarna hij eigenlijk uitsluitend via internet nog nieuwe muziek uitbrengt. De albums “The Rainbow Children” (2001) en “NEWS” (2003) gaan aan zijn comeback in 2004 vooraf als hij “Musicology” uitbrengt dat het weer behoorlijk goed doet, met name in Amerika.

Princess
Princess, geboren als Desiree Heslop in 1962, werd door de soul-, jazz- en reggaemuziek die haar ouders thuis draaiden beïnvloed. In eerste instantie ziet ze niets in een muziekcarrière, maar doet achtergrondvokalen voor een punkband en gaat om. Ze reist om te beginnen een tijdje met de Afrikaanse groep Osibisa en daarna met Precious Wilson. Als ze sessiewerk gaat doen, merkt Mike Stock van het producerstrio Stock , Aitken & Waterman haar talent op en boekt haar voor opnames met zangeres D.C Lee. Als ze echter in de studio zijn, komt ze in contact met Pete Waterman en al gauw is de hit "Say I'm your Number One” (1985) een feit. Van het nummer worden wereldwijd meer dan één miljoen exemplaren verkocht. Het bijbehorende album “Princess” levert uiteindelijk vier hitsingles op waarvan “After The Love Has Gone” de meest opvallende is. In 1987 gaat Princess naar Los Angeles om het album “All For Love” op te nemen met de bekende  producer Glenn Ballard maar die doet buiten de single “Red Hot” maar weinig. Daarnaast werkt ze met onder andere Roy Ayers en Angela Winbush en is tot op de dag van vandaag aktief in de muziekwereld.

Pussycat Dolls
The Pussycat Dolls is een zeskoppige vrouwelijke revue-groep uit Los Angeles, Californië. De groep werd opgericht door choreograaf Robin Antin in 1995. Nicole Scherzinger (echte naam Nicole Kea), een voormalig lid van de Amerikaanse Popstars winnaars Eden's Crush, is de leadzangers. In 2005 verschijnt hun eerste hit “Don’t Cha”, met Busta Rhymes, en datzelfde jaar verschijnt ook hun debuutalbum “PCD” en de single “Stickwitu”. Het jaar daarop volgen de singles “Beep” en “Wait A Minute” en “I Don't Need A Man”, die allen ook behoorlijke hits worden. Inmiddels is leadzangeres Nicole Scherzinger gelijktijdig een solocarrière begonnen.