BEATFM

R

Fonda Rae
Fonda Rae kwam uit New York en zong op diverse dancehits uit begin jaren ’80. In 1981 werd ze groepslid van de groep Rainbow Brown en daarnaast zong ze leadvocalen op de Patrick Adams-hit “It Ain't No Big Thing”. Als solo-artieste bracht ze de clubhit “Over Like A Fat Rat” (1982) uit en in 1984 heeft ze samen met Wish een clubhit met het nummer “Tuch Me”.

Lou Rawls
Lou Rawls was een succesvolle soulzanger, vooral van eind jaren ’60 tot en met de jaren ‘80. In 1962 tekende hij zijn eerste eigen platencontract, terwijl hij ook achtergrondvocalen op “Bring It On Home To Me” van Sam Cooke, een oud-klasgenoot van Rawls, verzorgde. Het eerste solo-album van Lou Rawls was “Stormy Monday”, een jazzalbum. Het grote succes begon voor de zanger toen hij zijn eerste soulalbum opnam met de toepasselijke titel “Soulin’” (1966). Daarop stond zijn eerste Amerikaanse hitsingle "Love Is A Hurtin' Thing". Een jaar later won Lou Rawls zijn eerste Grammy als Beste R&B Zanger. Zijn best verkopende album was “All Things In Time” (1976) met daarop zijn grootste hit "You'll Never Find Another Love Like Mine", die naast de R&B lijst ook met succes de pophitlijst bestormde. Daarop volgden nog diverse albums, waarvan “When You've Heard Lou” (1977) hem nog de hitsingle “Lady Love” opleverde. Lou Rawls overleed op 6 januari 2006.

Ray, Goodman & Brown & Moments
De Moments hadden in de jaren ’70 twee grote hits met “Girls” (1974, onder de naam Moments & Whatnats) en “Dolly My Love” (1975) voordat ze hun naam moesten veranderen om contractuele redenen. De drie groepsleden gaan daarna verder met hun achternamen Harry Ray, Al Goodman and William Brown. In de tussentijd werken ze mee aan twee platen van Millie Jackson. Als ze in in 1979 onder hun nieuwe naam aan de gang gaan wordt hun eerste single “Special Lady” meteen een grote hit. In Amerika volgen er meer, maar die doen in de rest van de wereld maar weinig. In 1982 verlaat Harry Ray de groep voor een solocarrière om in 1986 weer bij de andere twee groepsleden aan te sluiten, waarna ze nog wat platen uitbrengen die het alleen in soulkringen nog redelijk doen. In 1992 overlijdt Harry Ray aan een hartaanval, maar in 2003 zijn de overige groepsleden nog te horen op Alicia Key's “You Don't Know My Name”.

Raydio
Zie ook Ray Parker Jr. & Raydio.

Ready For The World
Begin jaren ’80 richtten zanger en liedjesschrijver Melvin Riley en Gordon Strozier, John Eaton, Willie Triplett, Gerald Valentine en Gregory Potts de groep Ready For The World op. Hun derde single “Oh Sheila” bezorgt de groep hun doorbraak en wordt een internationale hit. Daarna brengen ze veel hetzelfde klinkende platen uit die het eigenlijk alleen in Amerika aardig doen. De enige andere pophit die ze daar nog scoren is de ballad “Love You Down” en ook het als “Oh Sheila” klinkende “Merry Goes Round” wordt daarna nog een bescheiden clubhit.

The Real Thing
The Real Thing werd in 1972 gevormd in Liverpool, Engeland, maakten een mix van soul- en discomuziek en waren eind jaren ’70 de best verkopende zwarte groep in Engeland. In 1976 beleefden ze hun grote doorbraak met het nummer "You to Me Are Everything" toen die op de bovenste positie van de Engelse hitlijst terecht kwam. Hetzelfde nummer werd 10 jaar later, in 1986 uitgbracht in “The Decade Remix”, waarna het opnieuw een hit werd. Daarnaast scoorde de groep clubhits met "Can't Get By Without You" (1976 en 1986), "Can You Feel The Force" (1979 en 1986) en "She's A Groovy Freak" (1980).

Sharon Redd
Sharon Redd werd geboren in 1945 en kwam uit een muzikale familie. Haar vader werkte bij een platenmaatschappij, haar stiefvader speelde in de band van Benny Goodman, haar broer was schrijver/producer voor Kool & the Gang en haar zus, Pennye Ford, net als Sharon verdienstelijk zangeres. Sharon speelde in de jaren ’70 een hoofdrol in de Australische versie van de musical "Hair" en daarna in een musical in Londen. Toen ze terugkeerde naar Amerika ging ze zingen bij Bette Midler en toerde met haar een paar jaar rond als één van de Harlettes. Deze achtergrondgroep van Midler werd uiteindelijk zo populair dat ze zelfs een eigen plaat opnamen en een bescheiden clubhit scoorden met "Can't Dance (Dance, Dance, Dance)". Eind jaren ’70 gaat ze solo en debuteert als leadzangeres op de clubhit "Love Insurance" (1979) van Front Page, waarvoor ze overigens geen credits krijgt. Al snel volgt dan haar eigen debuutalbum "Sharon Redd" (1980) met daarop de clubhit "Can You Handle It". In 1982 volgt het album "Redd Hot" dat geproduceerd wordt door Eric Matthews van Gary’s Gang. Op dat album staan de hits "Never Give You Up," "Beat The Street" en "In The Name Of Love". Sharon Redd’s laatste album is "Love How You Feel" (1983) en levert de clubhits "Love How You Feel" en "You're A Winner" op. In 1991 probeert ze nog terug te komen met de single "All The Way To Love" maar die flopt. Een remix van haar hit "Can You Handle It" (gemaakt door DNA) geeft haar in 1992 nog een laatste keer hitparadesucces voordat ze datzelfde jaar overlijdt aan longontsteking.

Reddings
The Reddings kwamen uit Macon, Georgia en bestond uit de zonen van Otis Redding, Dexter en Otis Redding II plus neef Mark Locket op keyboards en drums. Hun eerste album was “The Awakening” (1980) met daarop de hit “Remote Control”. Diverse albums volgden daarna, maar onden het succes van “Remote Control” niet evenaren.

René & Angela
René Mooore en Angela Winbush vormden in 1977 in Los Angeles zowel privé als professioneel een duo. René Moore was de broer van Bobby Watson die bij The Brothers Johnson speelde. Angela Winbush had achtergrondwerk gedaan bij diverse andere artiesten, zoals Lenny Williams en Jean Carn. René & Angela scoorden hun eerste R&B hit in 1980 en onder de opvolgers daarvan bevond zich ook “Bangin’ The Boogie” (1983). In 1985 veranderen ze van platenmaatschappij en scoren een Amerikaanse R&B nummer 1 hit met “Save Your Love (for #1)” waarop Kurtis Blow de rap verzorgt. Ook de opvolger daarvan “I'll Be Good” doet het uitstekend, net als de laatste noemenswaardige hitsingle “Your Smile” die wederom een Amerikaanse R&B nummer 1 hit oplevert. Na een heftige publieke echtscheiding tussen Moore en Winbush in 1986, gaan ze ieder solo, echter zonder hun gezamenlijke successen te kunnen evenaren.

Lionel Richie
Zie Commodores & Lionel Richie.

Righeira
De groep Righeira bestond uit Michael en Johnson Righeira uit Italië. In 1983 kwam hun eerste single "Vamos A La Playa", die een wereldwijde hit opleverde. Het jaar erna scoorde de band opnieuw een hit met het nummer "No Tengo Dinero". Eind jaren ’80 zijn de heren het wat rustiger aan gaan doen, maar sinds 2001 treden zij weer regelmatig op.

Rihanna
Rihanna werd in 1988 geboren als Robyn Rihanna Fenty op het Caribische eiland Barbados. Al van kinds af aan hield ze ervan te zingen, maar dat ging in eerste instantie niet verder dan wat kleine optredens voor vrienden of familie. Ze tekent uiteindelijk een platencontract bij Def Jam van Jay-Z waar haar eerste single “Pon De Replay” en het bijbehorende album “Music Of The Sun” (2005) meteen hits worden. Haar tweede album “Girl Like Me”, met daarop de hits “S.O.S.” en “Unfaithful”, volgt acht maanden later. In 2007 verschijnt een nieuw album van Rihanna met de titel “Good Girl Gone Bad”. De eerste single "Umbrella" (met Jay-Z) wordt een enorme wereldwijde hit en staat in Amerika zeven weken op nummer 1 en in Engeland zelf 10 weken. Ook de tweede single “Shut Up And Drive” doet het goed, net als “Don't Stop The Music” die nummer 1 wordt in Nederland. Het laatste wapenfeit van Rihanna is “Hate That I Love You” (2008), een duet met Ne-Yo.

Rinder & Lewis, El Coco, Saint Tropez, Le Pamplemousse
Halverwege de jaren ’70 bepaalden Laurin Rinder en W. Michael Lewis het discogeluid in Los Angeles. Ze werkten onder diverse namen aan een groot aantal projecten, waaronder El Coco, Saint Tropez en Le Pamplemousse. Daarnaast verzorgden ze de muziek voor 525 (!) televisie programma’s en 35 films en produceerden ze in totaal 46 albums. Laurin Rinder werd in 1943 geboren in Los Angeles en was al op tienjarige leeftijd te horen op een plaat als sessiedrummer. In de vroege jaren ’60 gaat hij naar Detroit en staat aan de wieg van van de Motown-muziek. Begin jaren ’70 komt hij Michael Lewis tegen die toetsenist was. Rinder & Lewis worden mede-eigenaar van het platenlabel van het American Variety International (AVI) platenlabel waarop veel van hun werk verschijnt. In 1973 gaan ze experimenteren met een dan nog nieuwe muziekstijl, disco genaamd. Binnen twee maanden creëeren ze een berg materiaal, waarvan het eerste wapenfeit het nummer "Let's Get It Together" is die ze uitbrengen onder de naam El Coco. Omdat ze zoveel verschillend materiaal hebben, brengen ze tegelijkertijd ook platen uit onder diverse andere namen, waaronder Saint Tropez, Le Pamplemousse, Sweet Potato Pie en vele anderen. Het enige dat eigenlijk verschilde per plaat waren de achtergrondkoortjes die ze inhuurden. Het album "Seven Deadly Sins" (1977) brengen Rinder & Lewis uit onder hun eigen naam die ze de hit "Envy/Lust" oplevert. In 1979 volgt het album "Warriors", die nog wordt voorafgegaan door een project met de naam "The RinLew All-Stars" (1978). Hun laatste album als Rinder & Lewis was "Cataclysm" (1979). In de jaren ’80 raken Laurin en Michael betrokken bij het maken van televisietune’s omdat ze daar meer geld mee kunnen verdienen. In 1985 stopt Laurin Rinder met muziek en televisie, maar Michael Lewis is tot op de dag van vandaag actief in de muziek.

Risqué
Zie Doris D And The Pins & Risqué.

Ritchie Family
The Ritchie Family was een Amerikaanse groep die werd samengesteld door Jacques Morali nadat hij eerder al de groep Village People oprichtte. De groep werd vernoemd naar platenproducer Ritchie Rome en bestond uit zangeressen Cheryl Jacks, Cassandra Wooten en Gwen Oliver. Hun eerste hit scoorden ze in 1975 met “Brazil", een cover van een jaren ’30 nummer. Een jaar later verscheen het album “Arabian Nights” met daarop de wereldwijde hitmedley "The Best Disco In Town". Daarna volgden de aanmerkelijk minder succesvolle conceptalbums “Life Is Music” en “African Queens” (beiden 1977). Tegen 1978 waren alle drie originele groepsleden vervangen door Jaqui Smith, Dodie Draher en Vera Brown. Hun album “American Generation” (1978) met de gelijknamige hitsingle was weer behoorlijk succesvol, net als de opvolger daarvan, getiteld “The Ritchie Family” (1979), met de clubhit "Put Your Feet To The Beat". The Ritchie Family nam daarna het album “Give Me A Break” (1980) op met daarop de gelijknamige danceclassic  Voor de opvolger van dat album gaan Mauro Malavasi en de groep in 1982 in zee met Jaques Fred Petrus en and Mauro Malavasi, die ook verantwoordelijk waren voor het succes van onder andere Change, High Fashion, Zinc, The BB&Q Band en de Peter Jacques Band. Het album “I'll Do My Best (For You Baby)” levert de gelijknamige clubhit op. Na een volgend album (“All Night All Right”, 1983) werken ze samen met Village People aan de filmflop Can't Stop the Music. Nadat Jaques Morali besmet blijkt met de ziekte AIDS valt de groep uit elkaar en gaat in ietwat gewijzigde vorm verder als Vera Brown And The Rich Girls, die halverwege de jaren ’80 alleen nog de bescheiden clubhit “Too Much. Too Fast” scoort.

Smokey Robinson & The Miracles
Smokey Robinson groeide op in Detroit, Michigan. Hij kreeg de bijnaam "Smokey" omdat hij als kind veel naar Westerns keek. In 1955 richtte hij de groep The Five Chimes op, die tegen 1957 The Matadors werd genoemd. Een jaar later kwam hij in contact met Berry Gordy, Jr., waarmee hij de hitsingle "Got A Job" schreef. Daarna werd de groepsnaam in The Miracles veranderd. Het was tevens één van de eerste groepen die in 1959 tekende bij Berry Gordy’s destijds net opgerichtte Motown label. In 1961 werd Robinson benoemd tot onderdirecteur van Motown. De eerste grote hit voor The Miracles was de single "Shop Around" (1960), die tevens Motown's eerste Amerikaanse R&B nummer 1 hit werd. Diverse hits volgden, waaronder "The Tracks Of My Tears" (1965), "Going To A Go-Go" (1965) en "I Second That Emotion" (1967). Naast zijn werk voor The Miracles schreef en produceerde Robinson ook voor andere Motown artiesten, zoals Mary Wells ("My Guy"), The Temptations ("The Way You Do The Things You Do," "My Girl," "Since I Lost My Baby" en "Get Ready") en The Marvelettes ("Don't Mess With Bill"). In 1972 verlaat Smokey The Miracles, die daarna in 1976 nog een enorme hit scoren met "Love Machine". Smokey Robinson brengt zijn eerste solo-album “Smokey” uit in 1973. Robinson's single "Quiet Storm" (1976) en bijbehorende album leiden ertoe dat in Amerika gladde, langzame soulplaten tegenwoordig ook wel "quiet storm" platen worden genoemd. Andere solohits van Smokey Robinson zijn "Cruisin'" (1979), "Being With You" (1981), "Just To See Her" en "One Heartbeat" (beiden 1987). In 1987 brengt de Engelse groep ABC een ode aan Smokey Robinson uit getiteld "When Smokey Sings". Als in 1988 Motown wordt verkocht neemt hij ontslag als onderdirecteur en brengt daarna nog een aantal platen uit, maar zonder veel succes.

Vicki Sue Robinson
Vicki Sue Robinson leefde van 1954 tot 2000 en was een Amerikaanse atrice en zangeres. Al op zeer Jonge leeftijd werd zij door haar ouders aangemoedigd om een carrière in de entertainmentindustrie na te jagen. Zodoende trad ze al in 1960 op 6-jarige leeftijd voor het eerst op. Ze was onder ander te zien in de musicals Hair en Jesus Christ Superstar en speelde kleine rollen in diverse speelfilms. Halverwege de jaren ’70 begint ze ook een muziekcarrière welke in 1976 leidt to de hitsingle "Turn the Beat Around" die ze in één opnametake opneemt en die haar een Grammy Award nominatie oplevert. Daarna brengt ze nog diverse redelijk succesvolle platen uit, waaronder de discohit “Nighttime Fantasy” (voor de film Nocturna). Begin jaren ’80 doet ze achtergrondvocalen op Irene Cara's hitsingle "Fame" en scoort in 1983 nog een clubhit met "To Sir With Love", een coverversie van de gelijknamige hit van Lulu. Daarna doet ze vooral veel achtergrondwerk voor andere artiesten, waaronder Cher, Michael Bolton, EN Cyndi Lauper en zingt daarnaast televisiecommercials in. In de jaren ’90 maakt ze nog een muzikale comeback als zangeres op platen van andere artiesten en doet ook nog acteerwerk. In 2000 overlijdt Vicki Sue Robinson aan kanker.

Rose Royce
Rose Royce werd in 1975 opgericht door schrijver en producer Norman Whitfield. Whitfield genoot daarvoor bekendheid door zijn werk voor Motown en dan met name voor The Temptations. Rose Royce maakte eind jaren ’70 drie succesvolle albums (“Car Wash” (1976), “Rose Royce II: In Full Bloom” (1977) en “Rose Royce III: Strikes Again” (1978)) waarvan de eerste voor de film Car Wash. Onder de vele hitsingles bevonden zich "Car Wash" (1976), "Do Your Dance" (1977), "I Wanna Get Next to You" (1977), "Wishing on a Star" (1978) en "Love Don't Live Here Anymore" (1979). Hun album “Rose Royce IV: The Rainbow Connection” (1979) deed het aanmerkelijk minder goed, maar begin jaren ’80 komen ze terug met het album “Golden Touch” (1981). Datzelfde jaar verschijnt ook “Jump Street” met daarop de hitsingle “R.R. Express”. In 1982 verschijnt “Stronger Than Ever” met de hit “Best Love” (waarvan we op The Beat ook de zeldzame 12 inch versie draaien) en in 1984 “Music Magic” die ze nog de clubhit “Magic Touch” oplevert. Daarop volgende inspanningen van de groep leveren nauwelijks nog resultaat op.

Diana Ross
De solocarrière van Diana (Diane) Ross begint al in 1969 maar pas in 1976 tijdens het disco tijdperk krijgt ze echt succes. In eerste instantie zag Diana Ross niet zoveel in disco, maar neemt dan toch het nummer "Love Hangover" op voor haar album "Diana Ross" die haar haar eerste Amerikaanse solo nummer 1 oplevert. Een jaar later neemt brengt ze een live album uit met de titel "An Evening With Diana Ross" (1977). In 1978 volgt dan haar volgende studio album "Ross" en ook levert ze een bijdrage aan de soundtrack van de film "Thank God It's Friday" in de vorm van de track "Livin', Lovin', Givin'". Daarna doet ze mee in de film "The Wiz" met de soundtrackhit "Ease On Down The Road" met Michael Jackson. In 1979 komen schrijvers Nickolas Ashford & Valerie Simspon in haar muzikale leven die voor Ross het album "The Boss" verzorgen en waarvan de titeltrack, "It's My House" en "No One Gets The Prize/The Boss" enorme hits opleveren. Voor de opvolger van dat hitalbum benadert zij de heren van Chic, Nile Rodgers en Bernard Edwards, die op dat moment al diverse grote clubhits op hun naam hebben staan. Uit die samenwerking komt het album "Diana" voort, echter niet zonder slag of stoot. Diana Ross was namelijk niet tevreden over de opnames met de heren van Chic omdat ze, naar eigen zeggen, slechts een bijrol vertolkte in plaats van de hoofdrol. Uiteindelijk mixt ze samen met Motown-producer Russ Terrana zelf alle tracks opnieuw, dit tot grote woede van Rodgers en Edwards. Ondanks deze problemen wordt het album het grootste succes voor Diana Ross ooit en levert diverse hitsingles op, zoals "Upside Down" (nummer 1 in Amerika) en "I'm Coming Out". Overigens is het album "Diana" nu ook in de originele Rodgers/Edwards versie verkrijgbaar. Ondertussen gaat Diana Ross gewoon verder met het opnemen van hits. Ze zingt de titeltrack voor de film It's My Turn en in 1981 brengt ze het album "Why Do Fools Fall In Love" uit met daarop het duet en wereldwijde nummer 1 "Endless Love" met Lionel Richie, tevens Motown's succesvolste single ooit. Op het album staan verder de hits "Mirror, Mirror", "Work That Body" en de titeltrack. In 1982 volgt dan "Silk Electric" met daarop het door Michael Jackson geschreven en geproduceerde "Muscles" en een jaar later "Ross" (1983) zonder noemenswaardige hits. Weer een jaar later volgt "Swept Away" (1984) met het duet "All Of You" met Julio Iglesias en "Missing You", een ode aan Marvin Gaye. Daarnaast worden het door Daryl Hall en Arthur Baker geproduceerde "Swept Away" en het nummer "Touch By Touch" nog hits. Met "Eaten Alive" (1985) vervolgt Diana Ross haar succesverhaal waarop ze samenwerkt met de Bee Gees. De gelijknamige titeltrack, waarop ze samen met Michael Jackson te horen is, en "Chain Reaction" met de Bee Gees worden behoorlijke hits. Volgende albums zoals "Red Hot Rhythm And Blues" (1987), "Diana Ross Greatest Hits-Live" (1989) en "Workin' Overtime" (1989) doen het aanmerkelijk minder goed al levert de laatste nog wel het uiterst aardige nummer “Paradise" op. In 1991 brengt het album "The Force Behind The Power... Is Love" nog twee bescheiden hits voort, maar daarna wordt het ondanks het feit dat ze nog een aantal albums maakt behoorlijk stil rondom Miss Ross.

Rufus & Chaka Khan
Yvette Marie werd geboren in Waukegan, Illinois in 1953 en vormde haar eerste groep The Crystalettes in haar middelbare schooltijd. Daarna neemt ze de Afrikaanse artiestennaam Chaka Khan aan. Na wat omzwervingen komt ze bij Rufus terecht die in 1973 een platendeal sluit en hun eerste, weinig succesvolle album "Rufus" afleveren. In 1974 keert het tij voor de band als Stevie Wonder het nummer "Tell Me Something Good" voor ze schrijft waarmee ze hoog in de hitparades belanden. Ook met het bijbehorende album "Rags To Rufus" gooien ze hoge ogen. Daarna scoren ze met de hit "Once You Get Started" van het album "Rufusized". Na nog een paar Rufus albums gaat Chaka Khan in 1978 solo en scoort een enorme hit met de danceclassic "I'm Every Woman", geschreven door Ashford & Simpson. Daarna volgt de hit "Life Is A Dance". Tegelijkertijd brengt Chaka samen met Rufus het album "Street Player" (1978) uit met opnieuw een Amerikaanse hit getiteld "Stay". Een jaar later verschijnt het door Quincy Jones geproduceerde Rufus & Chaka Khan album "Masterjam" die de hit "Do You Love What You Feel" oplevert. In 1981 verschijnt dan het weinig succesvolle album "Camouflage" en na het eveneens weinig spraakmakende album "Seal I Red" (1983) stopt de band ermee. Ondertussen zit Chaka Khan's eigen carrière nog steeds in de lift. In 1980 brengt ze het album "Naughty" uit met de hits "Clouds" en "Papillon (Hot Butterfly)". Meer albums volgen, waaronder een jazzalbum, tot Khan in 1984 haar vijfde solo-album uitbrengt met de titel "I Feel For You". Het bezorgt haar diverse hits, waaronder de door Prince geschreven titeltrack en "This Is My Night", dat geschreven en geproduceerd wordt door The System. Op het daaropvolgende album "Destiny" (1986) staat de hit "Love Of A Lifetime" (met medewerking van Scritti Politti). Verscheidene albums volgen nog maar het enige in het oog springende album is daarna nog "Life Is A Dance: The Remix Project" (1989) met remixen van de hand van onder andere Danny D., Paul Simpson, Cole & Clivilles, David Morales en  Frankie Knuckles. Een geremixte versie van "I'm Every Woman" wordt daardoor wederom een hit.

Run-DMC
Run-D.M.C. (of Run DMC) was één van de voorlopers van het hip-hop genre en werd opgericht door Jason "Jam-Master Jay" Mizell, Joseph "DJ Run" Simmons en Darryl "D.M.C." McDaniels in de wijk Hollis, Queens in New York City. "Run" Simmons is de broer van hip-hop legende Russell "Rush" Simmons en begon als DJ bij zijn broer’s eerste grote act Kurtis Blow. In 1983 bracht Run-DMC hun eerste single "It's Like That" uit en hun debuutalbum “Run-DMC” werd het eerste rapalbum dat goud werd in Amerika en het goed deed in de pop hitlijst. De groep tekende daarna bij Run's broer Russell, waarna ze gingen toeren in Amerika. De groep veroorzaakte ook een aantal modetrends, waaronder het dragen van (Adidas) sportschoenen zonder veters. In 1985 traden ze op tijdens het Live Aid concert in Amerika en een jaar later verscheen hun tweede album “Raising Hell”, dat het op dat moment bestverkopende rapalbum ooit werd. Op het album stond het nummer "Walk This Way", een rock/rap-samenwerking met Aerosmith en was het eerste hip-hop nummer dat de Amerikaanse pop top 10 haalde. Daarna is het een tijdje stil rond de groep tot ze in 1993 zonder veel succes hun comeback maken. Eind jaren ’90 verschijnen er ook nog twee remixen van oude nummers van de hand van Jason Nevins, waarvan “It’s Like That” in Europa alsnog een enorme hit wordt. In 2002 wordt Jam Master Jay doodgeschoten in een opnamestudio in Queens, New York waarna de groep wordt opgeheven.

Patrice Rushen
Geboren in Los Angeles in 1954 deed Patrice Rushen in 1972 mee aan een jazzwedstrijd, hetgeen haar een platencontract opleverde en waarna ze de albums "Prelusion" (1974), "Before The Dawn" (1975) en "Shout It Out" (1976) opnam en een gewilde sessiemuzikant werd. In 1977 treedt ze toe tot Lee Ritenour’s groep en een jaar later krijgt ze een nieuw solo platencontract. Datzelfde jaar brengt ze het album "Patrice" uit, met daarop de single "Hang It Up", waarop ze van jazz overstapt naar een meer dansbaar geluid. Tijdens de hoogtijdagen van de disco brengt ze in 1979 het album "Pizzazz" uit met de clubhit "Haven't You Heard". Haar zesde album "Posh" (1980) doet het aanmerkelijk minder goed, maar "Straight From The Heart" (1982) levert Patrice Rushen de danceclassic "Forget Me Nots" en de single "Breakout!" op. De instrumentale albumtrack "Number One" wordt genomineerd voor een Grammy Award. Ook het daaropvolgende album "Now" (1984) doet het met name in het clubcircuit goed met de hit "Feels So Real (Won't Let Go)". Enige tijd later komt de zangeres met het album "Watch Out" (1987), waarvan de titeltrack het nog goed doet in de Amerikaanse R&B hitlijst. Daarna wordt het stil rond Patrice, die nog wel een paar albums maakt, echter zonder veel resultaat.